Extra Oefeningen

Welkom op deze webpagina waar je extra oefeningen kunt doen die bij de hoofdstukken van het bovenstaand boek horen.
Je hebt het meeste aan deze extra oefeningen als je elke keer als je daar aan toe bent het hoofdstuk in het boek nog een keer doorneemt.

Hoofdstuk 1
Kunstenaarsbrein

Bladzijde 39

Het belangrijkste van deze oefening is, dat je ‘klakkeloos’ tekent: d.w.z. dat je zoveel mogelijk lijnen tekent zonder dat je weet wat je aan het tekenen bent.
Als je iets herkent, maak het dan onherkenbaar door er wat stukjes papier op te leggen.
Als je al moet denken, denk dan tijdens deze oefening in ‘vormtaal’: d.w.z.

  • deze lijn is zolang als ik de lijn vergelijk met een ander lijn,
  • dit is een holle lijn of een bolle lijn
  • ik vergelijk de lijn met een verticale of horizontale lijn en kan nu beter zien welke hoek de lijn maakt.

Dit i.t.t. dingen benoemen/een naam geven. Je draait de tekening pas om als je het laatste streepje hebt gezet: zo blijft jouw linkerbrein in ruststand.

Oefening 1
Maak nog twee keer een omgekeerde tekening

Wil je nog meer oefenen: op deze website vind je een keur aan kleurplaten die heel geschikt zijn voor deze oefening.

www.kids-n-fun.nl/kleurplaten-en-meer/tags/kleurplaten

Hoofdstuk 3
Het hoeft niet te lijken

Bladzijde 69

Belangrijk bij deze oefening is, dat je oefent in het trage, trage tempo tekenen: je gaat met je ogen langs de lijnen (contouren) millimeter voor millimeter zonder dat je tijdens het tekenen op het papier kijkt.

Voor de beginnende tekenaar (v/m) kan dit echt wennen zijn: zo ben je gewend om tijdens het
tekenen op je papier te kijken.

Het ‘geheim’ van leren tekenen met het rechterbrein is, dat je in jouw waarnemingsmodus blijft en dit doe je door tijdens het tekenen naar datgene wat je aan het tekenen bent te kijken (en niet op het tekenpapier!).

Door in het trage, trage tempo te tekenen – terwijl je ogen en potlood in hetzelfde tempo gaan (je ogen gaan niet sneller dan jouw potlood) oefen je tegelijkertijd jouw oog-hand coördinatie. Hoe meer je dit oefent, des meer gaan de lijnen die je tekent kloppen (zonder dat je daarvoor op het tekenpapier hoeft te kijken.)

Hier kun je een youtube filmpje( Engels) bekijken waarin je ziet wat er met het blindelings
contourtekenen volgens Nicolaïedes gebeurt.

www.youtube.com/watch?v=fzt5g628nC4

Oefening 1

Zet een aantal schoenen op tafel en ga deze op de manier van Nicolaïdes tekenen: Je gaat met je ogen langs de randen van de contouren zonder tijdens het tekenen op het papier te
kijken. Tijdens het tekenen stel je je voor, dat je als het ware de lijnen met het potlood raakt.

Je stopt met tekenen als je denkt dat er een nieuwe contour moet komen, dan kijk je heel kort even op het tekenpapier.

Weet je welke contourlijn je nu gaat tekenen, dan ga je weer met je ogen naar de contourlijn in de schoen en tekent zonder tijdens het tekenen op het papier te kijken. Je ziet wat een mooie en levendige lijnen je dan krijg! Leef je maar uit op jouw collectie schoenen!

Oefening 2

Je kunt op dezelfde manier natuurlijk ook andere onderwerpen nemen. Mensen, planten, tassen, groenten en fruit, stoelen (!) et cetera.

Hoofdstuk 5
Tekenen je eigen hand

Bladzijde 88

In dit hoofdstuk ga je al het geleerde toepassen. Je hebt door de oefening van het blindelings contourtekenen geleerd hoe je heel, heel traag (mm voor mm) met je ogen langs de lijnen gaat en wat daarbij vooral belangrijk is, is dat je tijdens het tekenen niet op het tekenpapier kijkt.

Meer onervaren tekenaars (v/m) kijken tijdens het tekenen voortdurend op hun tekenpapier. Dat is jammer, want dan raken ze ‘los’ van het onderwerp wat ze aan het tekenen zijn. Ook is de kans heel groot, dat ze meer tekenen wat ze denken (ze kijken immers niet meer naar het voorwerp) dan wat ze (echt) zien.

Hierdoor wordt de tekening altijd minder van kwaliteit.

Bedenk daarom bij deze oefening vooral:

Door met je ogen in het trage, trage tempo langs de lijnen te gaan, zul je

  1. de levende werkelijkheid zien van wat je tekenen (het linkerbrein is in ruststand) én
  2. zul je jouw oog-handcoördinatie oefenen waardoor de lijnen als vanzelf steeds meer gaan kloppen.

Je bent aan het oefen en laat dat ook het belangrijkste zijn. Resultaten komen dan (later) als vanzelf!

Oefening 1

Volg alle instructies zoals je deze op blz. 88 in het boek vindt en maakt hierbij van je hand een echte vuist.

Oefening 2

Maak eenzelfde tekening en houd – net als in het voorbeeld- in je hand een (doorzichtige) lamp. Hóe je deze vasthoudt is jouw artistieke keuze.

Hoofdstuk 8
Teken een stoel

Bladzijde 121

In dit hoofdstuk leer je het belang en de kracht van negatieve ruimten kunnen zien en tekenen.

De grote moeilijkheid bij tekenen (en schilderen/beeldhouwen) is, dat we teveel weten van wat we willen tekenen. Zodra het over kennis gaat (een stoel heeft vier gelijke poten, om maar eens iets te noemen), is het linkerbrein actief.

Door ons alle kennis aan te willen leveren over de wereld om ons heen, kunnen we niet meer zien (en tekenen) wat er écht is.

Daarom zijn alle oefeningen in het boek Tekenen (met het rechterbrein) kun je leren erop gericht om het linkerbrein in ruststand te zetten. Zodat het rechterbrein – wat ons ‘teken’-brein is! – de taak kan overnemen.

Het leren zien en tekenen van negatieve ruimten is hierin een belangrijke stap.

Oefening 1

Zet een tweetal stoelen of krukken tegen elkaar aan. Je kunt als je dat leuk lijkt nog wat voorwerpen toevoegen.

Maak het papier grijs met je grafietstift. Je bent vrij om de zoeker te gebruiken en dan de tekening op dit formaat te doen of naar eigen goeddunken een vel tekenpapier grijs maken.

Je tekent dit stilleven van stoelen vanuit de negatieve ruimten en gumt deze uit. In het voorbeeld zie je hoe je dat kunt doen.

Oefening 2

Neem een aantal lepels en vorken en bindt deze met een touwtje vast. Leg het zo neer, dat er mooie negatieve ruimten ontstaan. Deze teken je eerst en daarna voeg je pas licht en donker toe.

Laat je inspireren door:

www.studentartguide.com/articles/realistic-observational-drawings

Hoofdstuk 12
Droogzwemmen

Bladzijde 161

In dit hoofdstuk ga je de 3e deelvaardigheid van het leren tekenen met het rechterbrein oefenen.

Eerst – net als ik het boek – droogzwemmen. Lees vooral ook de voorafgaande hoofdstukken nog een keer goed door. Zodat je weet hoe je het viseren bij de tekening gebruikt.

Alle voorwerpen teken je vanuit de negatieve ruimten – in het trage, trage tempo met je ogen langs de lijnen gaan zonder dat je tijdens het tekenen op het tekenpapier kijkt – en al het andere viseer je. D.w.z. zodra je van doen hebt met een verhouding:

  • hoe lang is deze lijn als ik de lijn vergelijk met mijn Basis Eenheid?
  • welke hoek maakt deze lijn als ik deze vergelijk met de horizontale of verticale rand vna mijn tekenpapier?

Je bouwt daarom de tekening op en bij elke lijn die je tegenkomt, stel je jezelf de vraag

  • Is dit een negatieve ruimte?
  • Is dit een viseerlijn?

Zo teken je van lijn naar lijn. Je tekent geen dingen! Er bestaan alleen maar randen, ruimten en verhoudingen!
Het helpt als je terugdenkt aan de omgekeerde tekening in Hoofdstuk 1. Daar bestonden geen ‘dingen’; je had alleen maar de lijnen zoals deze zich aandienden. Gebruik bij deze oefening dezelfde zienswijze (ook al staat alles rechtop).
Hoe meer je dit doet, hoe meer het linkerbrein in ruststand gaat en je beter kunt tekenen en mooier!

Oefening 1

Gebruik dezelfde methode als op bladzijde 163 om dit interieur te tekenen.

Hoofdstuk 13
Het rechterbrein in actie

Bladzijde 177

In dit hoofdstuk ga je alles wat geleerd hebt samen met het viseren gebruiken om een mooi stilleven te tekenen. Zet wat mooie spulletjes bij elkaar en teken dit.

Hoofdstuk 15
Het rechterbrein vrij spel

Bladzijde 199

Tekenen van een portret geldt als één van de meest moeilijke onderwerpen in de teken- en schilderkunst Waarom?

  1. omdat nergens de verhoudingen zó nauw luisteren als bij een portret én
  2. omdat juist bij het portret de symbolen (neus, oog, mond et cetera) heel sterk zijn.

Daarom is het heel goed om (als beginnende) tekenaar (v/m) veel portret te tekenen. Zo oefen je zelf op een heel goede manier om de verhoudingen beter in te schatten en te tekenen en om los te komen van het symbolensysteem van het linkerbrein.

Alles wat je in de voorafgaande hoofdstukken hebt geleerd, heeft je voorbereid op het tekenen van een portret (en profil).

Belangrijk hierbij is, dat je ALLE taal (al het benoemen) loslaat! Zodra je iets benoemt – oog, neus, oor, haar, kraagje et cetera) zal het linkerbrein aan komen dragen met het symbool hiervoor en is het lastiger om te zien wat er écht te zien is.

Daarom:

Richt je bij deze oefening op;

  1. Zien en tekenen van randen – het blindelings contourteken-principe
  2. Zien en tekenen van de negatieve ruimten – niet het ‘ding’ zelf maar de negatieve ruimte
  3. Zien en tekenen van de verhoudingen- door het viseren de lengte en hoeken van de lijnen goed inschatten.

Oefening 1
Teken nog een keer een portret en profil na en herhaal daarbij alle kennis die je in Hoofdstuk 14 hebt geleerd.

Oefening 2:
Vraag iemand of zij/hij voor jou model wil zitten en teken een portret en profil naar model. Lees voor je begint Hoofdstuk 16 nog een keer door.

Hoofdstuk 19
Licht en donker als vorm

In dit hoofdstuk ga je de laatste deelvaardigheid van het leren tekenen met het rechterbrein oefenen.
Door licht en donker in jouw tekening aan te brengen krijg wat je tekent vorm. Daarom is het belangrijk om de goede toonwaarden (grijstinten) te leren zien en tekenen.

Oefening 1
Neem een rond voorwerp ( bal of ei) en belicht dit van verschillende kanten. Tekenen de belangrijkste gebieden van licht en donker

1. Het hoge licht
2. De slagschaduw
3. De halfschaduwen
4. Het gereflecteerd licht.

Als je door je oogharen kijkt, kun je de afzonderlijke gebieden beter zien.

Oefening 2:
Maak nu een klein stilleven met (deze) ronde vorm(en) zet er een licht op en maak er een tekening van.
Daarna voeg je licht en donker toe en kijkt heel goed waar de in 1) genoemde gebieden van toonwaarden liggen.

Oefening 3:
Maak een zelfportret in de spiegel en werk daarbij net als in hoofdstuk 21 vanuit het licht en donker. Lees het hoofdstuk voordat je begint nog een keer door.
Of, vraag iemand model voor je te zitten, maak de ruimte donker en belicht één kant van het gezicht van jouw model. Een hoed of sjaal kan echt iets toevoegen.
Ga op dezelfde manier als in Hoofdstuk 21 aangegeven te werk.
Of, teken het portret wat bij dit hoofdstuk hoort na.
Inspiratie:

Licht en donker: https://www.youtube.com/watch?v=4DVf8CtoQSY