Links
Rationeel
Rekenen
Taal
Logisch denken
Controle
Logisch
Analytisch
Orde en patronen
Stap voor stap
Spraak
Tijdsbesef
Gericht op detail
Feitelijk
In de rechterkant van de hersenen ligt het waarnemingsvermogen dat noodzakelijk is om te tekenen. Mensen die denken niet te kunnen tekenen, tekenen met het ‘verkeerde’ deel van hun hersenen. Betty Edwards, een Amerikaanse kunstenaar, ontdekte na jarenlang onderzoek dat het de vermogens van de rechterkant van de hersenen zijn die het mogelijke maakt voor mensen om goed naar de waarneming te kunnen tekenen.
Niet alleen kwam ze tot deze opzienbarende en verreikende conclusie: daarna ontwierp ze een tekenmethode die het voor iedereen mogelijke maakt om goed naar de waarneming te kunnen tekenen.
Het is een uitermate succesvolle tekenmethode waarbij je stap voor stap leert hoe je de linker ervan kunt weerhouden zich met jouw tekenen te bemoeien. De rechterkant krijgt het nu voor het zeggen en het is deze kant van de hersenen die kan tekenen. Als je weet hoe je moet overschakelen naar de zienswijze van de rechterkant van de hersenen kun je alles tekenen wat je ziet.
Omdat ze als kind heel goed kon tekenen, viel Betty Edwards op jonge leeftijd al heel veel bewondering ten deel. Zelf vond ze het heel gewoon. Ze herinnerde zich uit haar jeugd, dat ze alleen maar ‘even anders moest kijken’ en dan kon ze tekenen wat ze zag.
Als jong volwassene gaat ze lesgeven aan een universiteit en het is haar taak om de studenten in het eerste jaar van een kunstopleiding te leren tekenen. Omdat ze het zelf zo gemakkelijk kon, dacht ze heel naïef dat dit niet moeilijk zou zijn.
Wat niet zo blijkt te zijn. Van een hele klas studenten leren er maar enkelen tekenen en de rest snapt gewoon niet hoe je dat moet doen.
Ze beschrijft in haar boek Drawing on the Right Side of the Brain hoe ze bij een studente staat en zegt: ‘Je ziet toch dat de appel voor de vaas staat! Waarom teken je deze dan ernaast?’
Waarop de studente wanhopig antwoordt: ‘Ja, ik zie het wel, maar ik weet niet hoe ik het moet tekenen.’
In haar frustratie en eigen wanhoop besluit Betty Edwards op zoekt te gaan naar het antwoord op haar vraag:
Hoe komt het dat ik zo makkelijk kan tekenen en waarom kan ik dit niet aan anderen leren?
Het is een zoektocht, een queeste die ruim tien jaar zal duren. Ze begint met zichzelf en haar studenten te observeren en er vallen haar een paar dingen op:
Als ze tijdens de les aan het tekenen is, murmelt ze maar wat en als ze aan het uitleggen/praten is, heeft ze moeite met het tekenen.
En niet een geleidelijk proces van elke week vooruitgang, maar het is alsof ze plots iets hebben begrepen en het daarna kunnen.
Omdat Edwards op zoek is naar antwoorden bevraagt ze deze studenten:
Hoe komt het dat je het tekenen nu wel kunt en daarvoor niet?
Het antwoord dat ze geven is even mysterieus als onbegrijpelijk. Ze zeggen:
Dat komt omdat ik nu anders kijk.
Als Edwards doorvraagt wat dit ‘anders kijken’ nu betekent, kunnen ze daar niet veel over zeggen.
Op een gegeven moment is een klas zo aan het worstelen met hun tekeningen, dat Edwards de les stillegt en ze hen een tekening geeft met de opdracht deze omgekeerd na te tekenen. Wat blijkt nu? Al degenen die zoveel moeite bleken te hebben met tekenen, leveren nu bijna professionele tekeningen in. De hele klas is onder de indruk en stomverbaasd.
Hoe kan dit nu? Hoe kan het dat je het nu wel kan (met de omgekeerde tekening) en waarom kun je het niet als de tekening rechtop is? Elke keer beantwoorden de studenten haar vraag met:
Dat komt omdat we niet weten wat we aan het tekenen zijn!
Nu wordt het echt spannend. Want waarom kun je niet tekenen als je weet wat je aan het tekenen bent en waarom kun je wel tekenen als je het niet weet?
Het antwoord komt uit een heel andere hoek: uit de neuropsychologie. Het is rond 1950 wanneer de neuropsycholoog Roger Sperry met zijn team onderzoek doet bij zogenaamde ‘split-brain’ patiënten. Dit zijn patiënten die lijden aan hevige epileptische aanvallen. Deze zijn zo ernstig, dat het hun gezond functioneren als mens ernstig bedreigt.
Om dit tegen te gaan, opereert Sperry en zijn team deze mensen en snijdt daarbij in hun hersenen de hersenbalk (corpus callosum) door met de bedoeling dat daarmee de insulten in de linker-en rechterkant van de hersenen zich niet meer kunnen verspreiden. De hersenbalk – een dikke zenuwstreng – heeft als functie de linker – en de rechterkant van de hersenen met elkaar te laten communiceren. Door dit corpus callosum door te snijden is er geen verbinding meer tussen de beide hersenhelften en kunnen de insulten niet van links naar rechts gaan en visa versa.
Tot die tijd hadden artsen conclusies over de functie van de linker- en rechterkant van de hersenen getrokken door observatie. Hierdoor wisten ze, dat in de linkerkant van de hersenen de taal zat en omdat men taal met bewustzijn verbond, noemde men de linkerkant van de hersenen de major kant. Van de rechterkant wist men niet zoveel. Men dacht dat deze ergens in dienst zou staan van de linkerkant van de hersenen en noemde deze minor.
De resultaten van dit onderzoek waren zo verreikend en hadden zo’n grote invloed op het denken van mensen (over de functies van de beide hersenhelften) dat Sperry en zijn team hiervoor in 1981 de Nobelprijs voor geneeskunde kreeg.
Opeens was daar het ‘Aha-moment’: toen ze de onderzoekingen van Sperry en zijn team las en hun conclusies; ze begreep plotseling dat je om te kunnen tekenen gebruik moet leren maken van de zienswijze, de intelligentie van de rechterkant van de hersenen!
Want dit is wat Sperry zijn conclusie was en waar hij de Nobelprijs mee verdiende, Elke hersenhelft – de linker- én de rechter:
Om te kunnen tekenen, moet je overschakelen naar de intelligentie van de rechterkant van de hersenen.
Het is Michelangelo die aan een collega schrijft: ‘Als ik praat, wil het werk minder vlotten.’ Wat hij eigenlijk schrijft is: ‘Als ik mijn linkerhersenhelft activeer (door taal te gebruiken) kan ik geen goed gebruik maken van mijn rechterhersenhelft (tekenen/schilderen)
De oude meesters hadden ‘maniertjes’ gevonden waarvan we nu zeggen: ‘hiermee schakelden ze de bemoeienis van de linkerkant van hun hersenen tijdens hun werk uit.’ Met al deze kennis van de oude meesters ontwikkelde Edwards een tekenmethode waarbij je stap voor stap de bemoeienis van de linkerkant van de hersenen bij het tekenproces uitschakelt.
Bij elke stap die je doet, gaat je tekenvermogen vooruit, omdat nu de rechterhersenhelft het voortouw kan nemen en deze kan (zonder veel moeite) tekenen. Dat is haar kracht en dat is de kracht van de tekenmethode waarop de lessen Leer Tekenen van Sophia Academie voor Creatieve Ontwikkeling zijn gebaseerd.
Kijk eens naar de afbeelding met woorden en kleuren en noem de kleuren (NIET de woorden!) Wat gebeurt er?
Zeg je bij GEEL ‘geel’ of zeg je (wat het juiste antwoord op de vraag is) ‘groen?’ Jouw linkerkant van de hersenen wil het woord zeggen ‘geel’ (want dat staat er) en je rechter hersenhelft wil de kleur zeggen: ‘groen.’ Dit laat al zien, dat jouw beide hersenhelften een eigen agenda hebben.
Je ziet al hoe beide delen van de hersenen bekwaamheden kennen. Het is pas in de puberteit dat deze verdeling tussen links en rechts plaatsvindt. We noemen dat ‘lateralisatie.’ De taken zijn dan verdeeld en alles wat de rechterhersenhelft betreft zit dan in dat deel van de hersenen en de linkerkant heeft haar eigen eigenaardigheden.
Als we naar de tekeningen van kinderen kijken, zien we dat het jonge kind zich ontwikkelt van wat we in de tekentaal koppoters noemen naar een tekening met veel detail in de puberteit.
Wat is er in die tijd van ontwikkeling gebeurt? Het jonge kind pakt een potlood en begint te krassen. Het plezier van de (vaak ronde) beweging met het potlood en de lijnen die verschijnen. De papa en mama (de volwassene) vraagt dan: ‘En wat is het?’ waarna het kind een verklaring geeft. Het is ‘mama’ of ‘papa’ of de hond.
Dan gebeurt er iets bijzonders. Ieder kind maakt op een gegeven moment een artistieke ontdekking: ‘Hé, wat ik zie kan ik door middel van een symbool weergeven.’ Dat is een enorme sprong in hun ontwikkeling. Vanaf dat moment zie je hoe kinderen een eigen arsenaal aan symbolen ontwikkelen die vaak jarenlang stand houdt.
Het zijn geen echte handen die ze tekenen: het zijn symbolen. Het zijn geen echte auto’s, huizen, fietsen, vogels die ze tekenen: het zijn symbolen.
Deze symbolen vinden een plek in hun hersenen en zo rond de puberteit als alle eigenschappen in of de linkerkant van de hersenen komen of in de rechterkant, gaan deze tekensymbolen naar waar alle andere symbolen zitten: naar de linkerkant van de hersenen. Mensen die niet geoefend zijn in het tekenen, tekenen eigenlijk met de verkeerde kant van hun hersenen.
Heel simpel gezegd: als ze een boom willen tekenen, benoemen ze bewust of onbewust het voorwerp dat ze willen tekenen (hier boom) met een naam (taal) en op dat moment is de linkerkant van hun hersenen geactiveerd. Taal is ook een symbool. Immers, wij zeggen boom, een Engelsman zegt tree en een rus zegt дерево. We bedoelen hiermee allemaal hetzelfde, namelijk boom. Taal en tekensymbolen zijn met elkaar verbonden en wie niet heeft geleerd om tijdens het tekenen over te schakelen naar de zienswijze van de rechterhersenhelft gebruikt voornamelijk symbolen bij het tekenen.
Omdat deze tekensymbolen tijdens de kindertijd zijn ontwikkeld, zijn ze meestentijds heel kinderlijk en karikaturaal. Ze hebben vaak weinig van doen met de werkelijkheid die de tekenaar wil weergeven en terecht is men dan meestal heel ontevreden met het resultaat. Wie leert overschakelen naar de waarnemingsvermogens van de rechter hersenhelft leert ‘echt kijken.’ Waardoor én de symbolen niet langer een plek krijgen in het eigen werk én – waar het uiteindelijke om gaat’ ; het eigen handschrift tot leven komt.
Ik help je graag verder! Stel hier je vraag...